24 jul 2010

Bezoek Haïti en haar...



Schrijnwerkers

23 jul 2010

Bezoek Haïti en haar...









...Tentenkampen

Met een bang hart…

Pòtoprens (Port-au-Prince). Om deze stad draait het nu in het buitenland wanneer men spreekt over Haïti. Al bij de aankomst twee weken geleden werd de door mij gestelde traditionele vraag: “Hoe gaat het met jou?” aangevuld met: “En heb je familie/vrienden verloren bij de beving?”. Nu is het dan zover, we rijden de hoofdstad tegemoet, om met onze eigen ogen de gevolgen van 12 januari 2010 te zien en te verwerken …

… We vertrokken in Akil rond zes uur in de ochtend. Ik kende de weg al min of meer en wist dat het een lange en zware toch zou worden. Tot in Kap Ayisyen (Cap Haïtien) ging het vlot maar bij het tankstation daar, merkte Venèl (onze chauffeur) dat één van de banden lucht afliet. Een kleine panne: snel de band laten dichten en terug op weg…

…Wanneer we Gonaïve naderen werd weer maar eens duidelijk hoe weinig de Haitiaanse overheid hier opgebouwd heeft na de cyclonenramp van 2008! Ik merkte bij mezelf, hoe dichter we deze provinciestad naderden, meer en meer een inwendig ergernis omwille van de huidige situatie daar. Hoe kon het ook anders, eind 2008 (kort na de cyclonen) en begin 2009 reed ik deze stad nog voorbij en wist dus wat voor schade hier geleden werd. Toegegeven, de modder was weggeruimd en naast een ingezakte brug werd een nieuwe gebouwd. Kanalen werden terug getrokken, rivierbeddingen hier en daar versterkt en zelfs binnen de stad waren de tenten verdwenen (misschien wel omdat deze nu in de hoofdstad dienst doen?). Buiten deze zaken merkte ik vooral het grote aantal projectborden op, die één na één langs de kant van de grote weg verschenen. Deze borden beloven de komst van de mooiste huizen, nieuwe kanalen, centraliserende bureaus, enz. Ik drukte deze vaststelling uit tegen Venèl, die dit ook op eenzelfde manier opmerkte: “Ja, ze denken waarschijnlijk dat die borden het werk voor hen gaan doen.”. Ik dacht bij mezelf: ‘Erg dat je zoiets over je eigen volk, je eigen landgenoten, moet zeggen. Niet moeilijk dat Haitianen elke mogelijkheid om naar het buitenland te trekken met handen, voeten en tanden tegelijk grijpen.’.

We verlieten Gonaïve en volgden nog steeds de route nationale #1, zeg maar de E17 van Haïti. Pas op mensen, stel u geen volledig geasfalteerde weg voor met aan elke zijde 3 baanvakken. Neen, een brede weg (één baanvak heen, één terug), deels geasfalteerd (vaak met gaten) en deels een stoffige weg (ook met de nodige putten en bulten). Gelukkig zijn ze deze weg volledig aan het heraanleggen. Zodat we hopelijk binnen een goed jaar volledig op asfalt naar Port-au-Prince kunnen. Wij bevonden ons op het niet-geasfalteerde stuk wanneer ik, in gedachte verzonken, lichtjes aan het indommelen was. Plots bracht een knal, geschok en een indringende geur ons tot stilstand…

…”Pan katsjou”, zeiden Venèl, Junel en ik in koor. Een klapband. Eerst Jeanine verwittigen, want die reed al een tijd een eindje voor ons. ‘Goed, de handen uit de mouwen’, dacht ik en samen met Junel legde ik de krik klaar. We stonden op een verlaten stuk weg, maar gelukkig nemen we elke keer een reserveband mee, een noodzakelijk voorwerp als je je hier verplaatst. De kapotte band werd achteraan de pick-up geplaatst en de nieuwe erop geplaatst. Even de handen wassen en terug de weg op. Een muziekje werd opgezet en we konden zonder verdere problemen onze weg verder zetten tot aan het restaurant waar we ons middageten zouden nuttigen. Twee derden van de reisweg lagen al achter ons. Ook al zat ik niet zelf achter het stuur, toch zette ik me uitgeput neer aan de tafel. Tijdens het eten voelde ik precies de grond bewegen. ‘Een beving?!’, flitste het heel even door m’n hoofd.’. Neen, mijn lichaam heeft weldegelijk een stabiele grond onder zicht, maar mijn hoofd zit nog op de met putten en bulten gevulde weg…

… 4u38, we zetten onze weg verder. Venèl wees naar de autoklok en merkte nuchter op dat dit het uur was wanneer de aarde beefde in januari. Kort daarop groeide het besef dat ik op het punt stond de stad binnen te rijden, waar ik vorige jaar met mensen gelachen, gepraat, gedanst, enz. heb. Een aantal van die mensen zal geen van deze activiteiten meer doen, nooit meer! Bij deze gedachte begon mijn hart in mijn keel te bonzen. We naderden de stad, maar waren nog steeds in een regio waar vorig jaar enkel berglandschappen te zien waren. Nu reden we hier al het ene na het andere tentenkamp voorbij. Op de radio speelde muziek waarin de zanger zong over hoe mooi Haïti wel is en hoe zacht het er wel niet is om er te leven. Kort daarop reden we de voorstad van Port-au-Prince binnen…

…We reden het hotelplein binnen, zochten de gereserveerde kamers op en aten nog iets kleins. Een slaapmutsje sloot voor velen de avond af. Ik ging naar mijn kamer, op de bovenste verdieping, en legde me op het bed. Ik keek recht op het plafond en in een fractie van een seconde flitste het door mijn hoofd:’Stel, ja stel nu eens dat deze nacht de hoofdstad nog eens opgeschud wordt, heb ik dan kans om hier levend uit te geraken?’ Deze gedachte kwam in me op, omdat ik al zoveel verhalen hoorde van mensen die er op die fatale dag bij waren. ‘Neen, mijn overlevingskansen zijn beperkt hier op kamer 126 op de tweede verdieping.’. Met een bang hart keek ik nog 5 minuten naar het dak, dat schuin naar beneden naar me toe liep…

Een bang hart voor deze nacht, maar ook voor wat ik nog zal zien de komende dagen.

Kelvin, Port-au-Prince, 20 juli 2010

18 jul 2010

Sa se Ayiti

Katrijn, één van de bezoekers hier, werd vorige week serieus gebeten door de muggen. Aangezien haar enkel heel erg aan het opzwellen was, drong een doktersbezoek zich op. ‘Even de Cubaanse dokters opzoeken in Fó Libète’, zo dachten we…

… Wij dus de auto in, richting Fó Libète. Bij ons zou een doktersbezoek minder dan een uur in beslag nemen, hier in de tropen is dat andere koek. Na goed één uur rijden, komen we in de provinciehoofdstad aan. Eerste werk was het huis van de Cubaanse dokters opzoeken. We klopten aan, in de wetenschap dat Katrijn snel door een arts zou worden geconsulteerd…

…Niets horen we, geen gestommel, geen sleutels, zelfs geen gezucht omdat er iemand op de vrije zondag aanklopt. Verbaasd vroegen we de buren waar de dokters waren. “Die zijn er niet”, zeiden ze. Goed, we verplaatsten ons naar het ziekenhuis, in de hoop de dokters daar te vinden. Eenmaal daar moesten we nogmaals beseffen dat de dokters niet aanwezig waren. “Zijn er dan Haitiaanse dokters aanwezig?”, vroegen we. Ook daarop kregen we een negatief antwoord…

… Dan maar terug naar het Cubaanse huis. Daar probeerden we nog eens op de deur te kloppen. De buren vulden hun vorige dialoog aan: “… zijn naar een vergadering.”. Ik denk bij mezelf: ‘Potverdorie, dit is weer typisch Haïtiaans, hadden ze ons dat niet de eerste keer kunnen zeggen? Dan was onze verdere zoektocht in het ziekenhuis niet nodig geweest.’. Hoe dan ook, ze mogen dan wel naar een vergadering gaan, waarom bleef niet één ‘dokter van wacht’?! Zo denken wij, als westerlingen, toch. Het besef groeide bij ons allemaal dat ALLE dokters uit Fó Libète, zowel de Cubanen als de Haïtianen, naar de vergadering waren. Onze chauffeur, Reynold, zei daarop het volgende: “Stel je nu maar eens voor dat er iemand een zwaar ongeluk doet, wat gebeurt er dan met de gewonde mensen?!”. We reden weg van Fó Libète, richting Wanament, een twintig km verder. Ik keek even op mijn horloge: ‘dju, we zijn al één en een half uur lang op weg naar een dokter’…

… Omwille van onze goede relatie met hen, zochten we in wanament ook eerst de Cubaanse dokters op. Maar ook nu stonden we voor een gesloten deur. Daarop trokken we maar naar het ziekenhuis, de laatste mogelijkheid. Maar helaas, ook hier kregen we het verhaal van de vergadering te horen, Gelukkig voor Katrijn was er wel‘dokter van wacht’ aanwezig. Oef, eindelijk hadden we een dokter gevonden. Hij vroeg ons even te wachten en dan zou hij naar Katrijns voet kijken. Dan besefte ik plots dat ik geen van mijn steriele spuiten uit België bij me had, voor het geval dit nodig zou zijn. Je weet maar nooit in de tropen. Ik vroeg dus maar aan Katrijn of zij er bij zich had, maar zij had er ook niet aan gedacht. Ik leg het probleem uit aan Reynold en hij zegt hierop: “In principe is alles hier wel in orde hoor. “Als ze zich echt niet op haar gemak voelt, kunnen we morgen nog wel eens terugkomen.”. Voor Katrijn was er alvast geen probleem. De dokter consulteerde haar en schreef een aantal medicijnen voor. ‘We zijn er bijna vanaf,’ dacht ik. ‘Nog even en we kunnen terug naar huis…

…We gaven ons doktersvoorschrift af in de apotheek tegenover het ziekenhuis. We vonden er op één item na alle medicijnen. We zochten één voor één alle apothekers af in Wanament, maar nergens vonden we het laatste voorgeschreven medicijn. Reynold stelde voor dat ik de grens zou oversteken en dat ik in de Dajabon (Dominicaanse Republiek), het nodige zou zoeken. Ik zei direct ja, maar eenmaal ik de grens over was en de grenspoort achter mij dichtklapte, besefte ik dat ik nauwelijks Spaans spreek en dat ik enkel mijn Haitiaanse verblijfkaart bij me had en wat geld. Gelukkig reed Marcelito mij met z’n moto voorbij. Op hem deden we al eens beroep om ons op marktdagen per taximoto te verplaatsen. Hij reed me naar de enige apotheek die op zondag open was, maar ook daar had men het nodige medicijn niet. Ik bedankte Marcelito voor de hulp en ging terug naar Wanament (Haïti). Zonder al te veel moeite raakte ik uit de Dominicaanse Republiek, maar eenmaal in Haïti hoorde ik achter mij een heel kordate stem roepen. “Ey blan, vin isit!” (Vreemde, kom eens hierlangs) Ik ging het douanegebouw binnen en na wat uitleg kon ik zonder probleem terug naar de auto. We reden terug richting Akil Samdi en in gesprek met Reynold over dit uitlopende doktersbezoek, zei hij: “Sa se Ayiti he!”, waarmee hij verwees naar het feit dat wat we meemaakten, dagelijkse kost is voor de Haitianen!

De enige troost was dat er thuis een lekker bord frieten ons opwachtte. Ik keek terug op mijn horloge en zag dat het al half twee in de namiddag was. De hele trip had in totaal 3u geduurd. ‘Even naar de dokter gaan’, bleek een overmoedige uitspraak geweest…

Kelvin, 15 juli 2010