23 jul 2010

Met een bang hart…

Pòtoprens (Port-au-Prince). Om deze stad draait het nu in het buitenland wanneer men spreekt over Haïti. Al bij de aankomst twee weken geleden werd de door mij gestelde traditionele vraag: “Hoe gaat het met jou?” aangevuld met: “En heb je familie/vrienden verloren bij de beving?”. Nu is het dan zover, we rijden de hoofdstad tegemoet, om met onze eigen ogen de gevolgen van 12 januari 2010 te zien en te verwerken …

… We vertrokken in Akil rond zes uur in de ochtend. Ik kende de weg al min of meer en wist dat het een lange en zware toch zou worden. Tot in Kap Ayisyen (Cap Haïtien) ging het vlot maar bij het tankstation daar, merkte Venèl (onze chauffeur) dat één van de banden lucht afliet. Een kleine panne: snel de band laten dichten en terug op weg…

…Wanneer we Gonaïve naderen werd weer maar eens duidelijk hoe weinig de Haitiaanse overheid hier opgebouwd heeft na de cyclonenramp van 2008! Ik merkte bij mezelf, hoe dichter we deze provinciestad naderden, meer en meer een inwendig ergernis omwille van de huidige situatie daar. Hoe kon het ook anders, eind 2008 (kort na de cyclonen) en begin 2009 reed ik deze stad nog voorbij en wist dus wat voor schade hier geleden werd. Toegegeven, de modder was weggeruimd en naast een ingezakte brug werd een nieuwe gebouwd. Kanalen werden terug getrokken, rivierbeddingen hier en daar versterkt en zelfs binnen de stad waren de tenten verdwenen (misschien wel omdat deze nu in de hoofdstad dienst doen?). Buiten deze zaken merkte ik vooral het grote aantal projectborden op, die één na één langs de kant van de grote weg verschenen. Deze borden beloven de komst van de mooiste huizen, nieuwe kanalen, centraliserende bureaus, enz. Ik drukte deze vaststelling uit tegen Venèl, die dit ook op eenzelfde manier opmerkte: “Ja, ze denken waarschijnlijk dat die borden het werk voor hen gaan doen.”. Ik dacht bij mezelf: ‘Erg dat je zoiets over je eigen volk, je eigen landgenoten, moet zeggen. Niet moeilijk dat Haitianen elke mogelijkheid om naar het buitenland te trekken met handen, voeten en tanden tegelijk grijpen.’.

We verlieten Gonaïve en volgden nog steeds de route nationale #1, zeg maar de E17 van Haïti. Pas op mensen, stel u geen volledig geasfalteerde weg voor met aan elke zijde 3 baanvakken. Neen, een brede weg (één baanvak heen, één terug), deels geasfalteerd (vaak met gaten) en deels een stoffige weg (ook met de nodige putten en bulten). Gelukkig zijn ze deze weg volledig aan het heraanleggen. Zodat we hopelijk binnen een goed jaar volledig op asfalt naar Port-au-Prince kunnen. Wij bevonden ons op het niet-geasfalteerde stuk wanneer ik, in gedachte verzonken, lichtjes aan het indommelen was. Plots bracht een knal, geschok en een indringende geur ons tot stilstand…

…”Pan katsjou”, zeiden Venèl, Junel en ik in koor. Een klapband. Eerst Jeanine verwittigen, want die reed al een tijd een eindje voor ons. ‘Goed, de handen uit de mouwen’, dacht ik en samen met Junel legde ik de krik klaar. We stonden op een verlaten stuk weg, maar gelukkig nemen we elke keer een reserveband mee, een noodzakelijk voorwerp als je je hier verplaatst. De kapotte band werd achteraan de pick-up geplaatst en de nieuwe erop geplaatst. Even de handen wassen en terug de weg op. Een muziekje werd opgezet en we konden zonder verdere problemen onze weg verder zetten tot aan het restaurant waar we ons middageten zouden nuttigen. Twee derden van de reisweg lagen al achter ons. Ook al zat ik niet zelf achter het stuur, toch zette ik me uitgeput neer aan de tafel. Tijdens het eten voelde ik precies de grond bewegen. ‘Een beving?!’, flitste het heel even door m’n hoofd.’. Neen, mijn lichaam heeft weldegelijk een stabiele grond onder zicht, maar mijn hoofd zit nog op de met putten en bulten gevulde weg…

… 4u38, we zetten onze weg verder. Venèl wees naar de autoklok en merkte nuchter op dat dit het uur was wanneer de aarde beefde in januari. Kort daarop groeide het besef dat ik op het punt stond de stad binnen te rijden, waar ik vorige jaar met mensen gelachen, gepraat, gedanst, enz. heb. Een aantal van die mensen zal geen van deze activiteiten meer doen, nooit meer! Bij deze gedachte begon mijn hart in mijn keel te bonzen. We naderden de stad, maar waren nog steeds in een regio waar vorig jaar enkel berglandschappen te zien waren. Nu reden we hier al het ene na het andere tentenkamp voorbij. Op de radio speelde muziek waarin de zanger zong over hoe mooi Haïti wel is en hoe zacht het er wel niet is om er te leven. Kort daarop reden we de voorstad van Port-au-Prince binnen…

…We reden het hotelplein binnen, zochten de gereserveerde kamers op en aten nog iets kleins. Een slaapmutsje sloot voor velen de avond af. Ik ging naar mijn kamer, op de bovenste verdieping, en legde me op het bed. Ik keek recht op het plafond en in een fractie van een seconde flitste het door mijn hoofd:’Stel, ja stel nu eens dat deze nacht de hoofdstad nog eens opgeschud wordt, heb ik dan kans om hier levend uit te geraken?’ Deze gedachte kwam in me op, omdat ik al zoveel verhalen hoorde van mensen die er op die fatale dag bij waren. ‘Neen, mijn overlevingskansen zijn beperkt hier op kamer 126 op de tweede verdieping.’. Met een bang hart keek ik nog 5 minuten naar het dak, dat schuin naar beneden naar me toe liep…

Een bang hart voor deze nacht, maar ook voor wat ik nog zal zien de komende dagen.

Kelvin, Port-au-Prince, 20 juli 2010

Geen opmerkingen: