27 aug 2010

Een doos...

Een paar weken geleden klopte een jonge vader aan op de deur van TSL. Op zich niet direct de meest spectaculaire gebeurtenis, er kloppen immers zo veel mensen aan op de deur, maar dit geval was zeer ernstig te noemen…

…De vader had al twee kinderen bij dezelfde vrouw en daar was nu nog derde bijgekomen. Het problematische bij deze familie was echter niet dit, maar het feit dat schoonmoeder van de kersverse moeder een ‘lougarou’ (een heks) is. Dat deze ‘lougarou’ voor weinig terugdeinsde was al langer geweten in het dorp. Zo kwamen we bijvoorbeeld te weten dat de ‘lougarou’ haar schoondochter regelmatig sloeg als een klein kind! Al lang voordat het derde kind geboren werd, liep de schoondochter van de ‘lougarou’ gestresseerd rond, dit omdat ze slecht behandeld werd. De zoon van de ‘lougarou’, de vader van het kind, zelf is een brave jongen. Te braaf, zo bleek, want hij laat zich naar zijn vader en moeder hangen. En dan kwam het moment dat er een derde kind ter wereld kwam. Door het getreiter van haar schoonmoeder kreeg de moeder een postnatale depressie. De andere kinderen, die er al beroerd aan toe waren, kregen nu helemaal geen aandacht meer. Het nieuwe kind kreeg geen melk en werd op suikerwater en thee gezet. Een situatie die zo zeker niet kon blijven duren…

…TSL besloot de familie te helpen maar op één voorwaarde: de hulp komt pas op gang als de vader, de depressieve moeder en de kinderen naar een ander huis verhuizen, net zoals de andere kinderen van de ‘lougarou’ al deden op veel jongere leeftijd. Natuurlijk zou TSL bijdragen in de kosten die deze ingrijpende beslissing met zich meebrachten en de man moest voor zijn vrouw en kinderen een dokter opzoeken…

…Toch een beetje curieus bezochten we de dag dat de verhuis voltooid was het nieuwe huis. We zagen daar een zwaar ondervoedde baby van ongeveer een drie maanden oud, twee andere kinderen die in een ver gevorderde staat van ondervoeding waren en een moeder die volledig van deze wereld was. Ze zat op haar bed, lees een paar opengesperde lappen, met verglaasde ogen naar haar kind te kijken. Jeannine spoorde de moeder aan om zich op een stoel te zetten en vertelde dat ze niet langer schrik moest hebben voor haar schoonmoeder, want die was niet langer inwonende bij hun thuis. De baby ging even met ons mee om melk te krijgen. Gedurende de rit naar het projectgebouw hield Veronique, één van de Haïtiaanse projectmedewerksters, het kind vast. Het kind keek heel deze rit mijn richting uit. In de ogen van het kind las ik alle miserie dat het op haar korte leven al meegemaakt had af. Met deze glazige blik wou het kind me precies duidelijk maken dat ze het vechten voor haar leven moe was. Er zou inderdaad veel voor nodig zijn om dit kind te redden van de ondervoeding. ‘Misschien kan het lukken’, dachten we. Hoe konden wij weten dat het anders zou uitdraaien…

…Goed een halve week later, een vrijdag, stonden we op vertrekken naar de grensmarkt in Dajabon (Dominicaanse Republiek). Voor we vertrokken vroegen we nog aan Veronique of het kind het goed maakte. Vero vertelde ons dat het nog leefde, maar er toch erg aan toe was. Daarop vertrokken we. Tegen 15u keerden we terug. Rustig laadden we alle inkopen uit en we maakten ons klaar voor een rustige namiddag: de bezoekers zaten in het zwembad of waren aan het lezen, ik maakte me klaar voor een rit met de moto en jeannine ging een middagdutje doen. Net op het moment dat de deur van Jeannine haar kamer dichtklapte, zag ik in de verte Veronique afkomen. Deze keer stapte ze minder fier als anders en naarmate ze naderde zag ik een serieus gezicht in plaats van een lachend, zoals anders altijd het geval was…

…’Of de madmwazèl (zo noemt men Jeannine hier) niet even kon spreken’. “Het kind is stervende…” meldde Veronque ons. Daarop maakten we ons klaar om naar de familie te rijden. Jeannine nam in het buitengaan nog één van de lege kartonnen dozen mee die we in de voormiddag nog gebruikt hadden om de boodschappen veilig de grens over te krijgen. “Raar,” dacht ik nog, “Waarom neemt ze nu die doos mee?” We kwamen aan en stapten direct het huis binnen. Bij het binnengaan zagen we direct het kind liggen, dat nog steeds op dezelfde plek lag als waar we het de eerste keer vonden een aantal dagen eerder. Eerst was er nog even de hoop dat het kind nog leefde, maar eens we dichter bij de baby kwamen, zagen we dat die er onbeweeglijk bij lag, met een vredige glimlach op haar gezicht. Een laatste reanimatie mocht niet baten en het kind werd dood verklaard. Op dat moment stuurde Jeannine een boodschapper naar de doodgravers. Ze moesten zich klaarmaken op het kerkhof om het kind binnen enkele minuten te begraven. De kartonnen doos kwam nu tevoorschijn. Nu pas begreep ik waarom Jeannine deze doos even ervoor meegracht had. Met al haar ervaring in dit land (25) wist Jeannine al voordat ze de wagen binnenstapte wat haar hier te wachten stond. Wat daarop volgde is een gebeurtenis die voor ons westerlingen zeer hard en moeilijk te begrijpen is…

…Terwijl het kind respectvol in haar kartonnen kistje gelegd werd, trok de vader zich terug in een achterkamertje om daar stil om zijn verdriet te huilen. Jeannine tekende met houtskool een kruis op de doos en om het leed van de verzamelde familie (die van de depressieve moeder) te proberen verzachten zei ze erbij: “Kijk, zo is ze al een beetje in de hemel”. Het ‘Onze Vader’ werd gebeden en daarna begaven we ons met de familie naar het kerkhof, om daar het kind ten grave te leggen. Eenmaal de grond aangestampt was, kwam de grootvader (de man van de ‘lougarou’ van het kind) aangehold. Lichtjes verontwaardigd vroeg hij hoe het kwam dat hij niet op de hoogte gebracht was en of het kind wel goed begraven was (want in Haïti durft men de beenderen of andere delen van het lichaam gebruiken in de voodoocultus). Zeer geïrriteerd om zijn vraag antwoordde Jeannine hem: “Ik heb het kind in de kist gelegd. Ik heb voorgesteld om een kort gebed op te zeggen. Ik heb het kind naar hier gebracht en ik heb het laten begraven. Als je me niet vertrouwd, dan graaf je het kind toch gewoon terug op en doe je het zelf nog eens!”. Daarop keerden we onze rug en gingen terug richting auto. De schoonfamilie klopte Jeannine bevestigend op de schouder en dankte haar voor dat mooie antwoord op de grootvader…

…Met gemengde gevoelens en een rare maag keerde ik terug naar het projectgebouw. Wat zich daarvoor op een twintigtal minuten afspeelde, begon kort daarop stilletjes tot mezelf door te dringen. Met dit kind had het in België nooit zover hoeven te komen, maar spijtig genoeg is dit een dagelijkse realiteit in Haïti. Een doos die een goed uur eerder boodschappen van winkel naar ons thuis bracht, deed nu dienst voor de reis van een klein meisje…

7 aug 2010

De familie Bazar

De familie Bazar situeert zich in Port-au-Prince en heeft 4 dochtertjes waarvan er 2 geadopteerd in het buitenland wonen, ééntje in België en eentje in Duitsland. De ouders en de overige twee kinderen wonen in de beruchte sloppenenwijk 'Site Solèy'. Zoals eerder gezegd had deze regio niet al te veel directe schade ondervonden bij de aardbeving van januari. “Hoe komt het dan dat TSL banden heeft met deze familie,” vraag u zich misschien af? Wel dat is een zeer mooi verhaal...

...Ondanks de vele zoektochten verloor de Belgische adoptiemoeder alle contact met de biologische ouders. Toen de aardbeving toegeslagen had wou haar dochtertje in België weten hoe het met haar familie in Haïti zat. Na vele vruchteloze telefoontjes en hopeloos e-mail verkeer naar verschillende organisaties, raakte de familie wat in paniek. Op dat moment begon ook TSL meer en meer bekendheid te krijgen omwille van de noodhulp opgestard voor de Akilse slachtoffers van de aardbeving. Zo hoorde ook de adoptiefamilie van het TSL-team en met hun mailadres als laatste strohalm, mailde de adoptiefamilie met de vraag of TSL de familie Bazar niet zou kunnen vinden. Het was als zoeken naar een speld in een hooiberg, maar toch werd Pontien, de medewerker in de hoofdstad, met de zoektocht belast...

...En op een dag was het zover, het bijna onmogelijke gebeurde: Pontien vond de familie terug. Op de eigenlijke verjaardag van de adoptie in België, mailde Jeannine de adoptiefamilie terug met het goede nieuws. Deze boodschap kon niet op een mooier tijdstip komen...

...De vraag kwam dan ook of TSL de familie Bazar kon ondersteunen. Er werd daarop in team-gesprek besloten om de familie niet uit haar milieu, zijnde de sloppenwijk Site Solèy, te trekken als ze daar zelf geen zin in hadden, wat daadwerkelijk ook het geval was. Door de onveilige omstandigheden binnen de sité besloot de vader echter om zijn vrouw en de twee meisjes tijdelijk over te brengen naar een bewaakt tentenkamp even buiten Site Solèy. Het is daar dat we in naam van de Belgische adoptiefamilie, een pakket zouden afgeven...

... De familie in dat tentenkamp terugvinden bleek niet zo simpel, zo bleek al uit een vorig blogbericht (zie: I will survive). Bijna moesten we het pakket zelfs achterlaten. Gelukkig bleek dit uiteindelijk niet nodig. Als u zich de blogtekst over Port-au-Prince nog herinnert, dan weet u vast en zeker dat dit tentenkamp vol slijk lag. De meisjes, die na ons bezoek nog naar school moesten, verschenen tot onze verbazing kraaknet in uniform zonder ook maar één spatje slijk op de witte sokken. Ofwel hadden ze hun sokken en schoenen uitgedaan, ofwel hadden ze deskundig goed door het slijk gelaveerd. Hoe dan ook, we konden het pakket afgeven. Na dit moment maakten de kinderen aanstalten om door te lopen naar de verder gelegen school. Om hen nog een laatste pleziertje te gunnen gaven we hen wat geld om met de taptap (typische stadstaxi in Haïti) naar hun schooltje te gaan. De moeder maakte ondertussen ook rechtsomkeer om met haar goederen op straat rond te lopen, in de hoop wat te verkopen. Op die manier stapten moeder en dochters, elk op hun eigen manier, de schreinende realiteit van de hoofdstad tegemoet...

Dit is maar één van de vele families die, op kleinere of grotere schaal, steun krijgen. Later volgen wellicht nog een aantal verhalen van mensen die de aardebeving meegemaakt hebben.

29 jul 2010

Convoi Exceptionelle / Gewoon_weg.

Tijdens mijn aankomst, nu al drie weken terug, vertelde Jeannine dat ze, net als vorig jaar, aan de weg gewerkt heeft. Het verschil met vorig jaar was wel dat het hier ging over een volledige weg, terwijl het vorig jaar maar een kort stuk was. Niet alleen de schaal van de werken was groter, ook de impact op het dorp en verdere omgeving was nu groter. 26 juli 2010 kon ik dit alles met eigen ogen zien en welke impact dit project op de dorpsgemeenschap had en nog heeft…

…Twee weken voor de eigenlijke werken, moest ik in opdracht van Jeannine al een eerste, lastige, karwei uitvoeren: Amerikaanse dollars omwisselen in Gourdes (nationale munt-eenheid van Haïti) in de bank. Op zich lijkt het bizar dat ik dit een ‘lastig’ werk noem. Waarom is dit lastig? Wel, omdat naar de bank gaan in Haïti steeds gepaard gaat wachten, lang wachten! Dat plus het feit dat de bank het dichtste bij Akil Samdi op 1 à 1,5 uur rijden ligt! Wanneer we voor TSL naar de bank moeten, worden we gelukkig steeds geholpen door Tika, de onderdirecteur. Toch is ook hij geen garantie op een efficiënte en snelle service. Toen ik de som van 2000,00 US$ wou omwisselen, las ik maar al te duidelijk op zijn gezicht af dat dit wel even kon duren. Na goed en wel drie kwartier werd ik geroepen om het Haitiaanse geld in ontvangst te nemen. ‘Weer even lastig doen,’ dacht ik toen ik de briefjes zag. “Juffrouw,” begon ik tegen de bankbediende, “kan je deze grote briefjes van 1000 Gourde (ongeveer 20 EUR) niet in kleinere briefjes geven a.u.b.? Het is om lonen voor Haitianen in een project uit te betalen en dat doen we graag met gepaste munt.”. Gelukkig kon ik de grote briefjes omruilen, want zo’n groot geld, kunnen de mensen in het dorp nauwelijks verhandelen. Dit is een van de economische problemen in onze streek (het noordoosten): de mensen hebben klein geld nodig, maar dat wordt slecht behandeld (gescheurd, zwart van de houtskool,…) Dus dat moet met regelmaat uit de omloop gehaald worden voor vernietiging en daardoor blijven enkel de grotere briefjes over, maar in de afgelegen regio’s kan niemand deze wisselen voor kleinere briefjes. Een vicieuze cirkel dus, één van de vele! Maar goed, het geld lag klaar voor de werken…

…Maandagmorgend 26 juli verzamelde zich een massa mensen, vrouwen en mannen, voor de poort van het project en tussen 4 vrachtwagens. Er waren mensen die op voorhand door ons al gevraagd waren om te komen werken, maar er waren ook mensen die niet op de werklijst stonden en hun kans waagden voor werk. Eerst werden de mannen met de voorhamers en de vrouwen die op de lijst stonden apart gezet, om de aanwezigheden efficiënter op te kunnen nemen. De mensen die hun kans waagden, moesten wat verder wachten totdat het afroepen van de ‘gelijsten’, afgelopen was. Ondertussen begonnen er verschillende zaken voor de poort van TSL te verschijnen: motortaxi’s, een klein restaurantje (wat wij daaronder verstaan in Haïti natuurlijk), verkoopsters van drank en snacks, nieuwsgierige kinderen, enz. Kort daarop een eerste typische probleem bij dit soort grote werken. Bij het afroepen van de namen ging af en toe iemand al naar de vrachtwagen zonder dat haar naam afgeroepen was. Ook waren er mensen die bij het horen van hun naam niet met ‘present’ reageerden, maar wel naar de vrachtwagen liepen, of gewoon bleven staan. “Iedereen terug uit de vrachtwagen, we beginnen opnieuw!” riep een gezagvoerende Jeannine. Haar beslissing bleek uit verschillende factoren te bestaan, waarvan de hierboven beschreven situatie één was. Verder bleek dat, ondanks het feit dat we dit meerdere keren gevraagd en uitgelegd hadden, niet alle mensen op de juiste plaats stonden. Zo stonden er mensen die op de lijst stonden bij de mensen die nog niet opgelijst waren en vise versa. Uiteindelijk werd ook dit euvel, met de nodige drukte en moeite, verholpen. Al snel drong een volgend probleem zich op: de mensen die nog niet zeker waren van een job die dag, begonnen steeds meer en meer naar voren te drummen en maakten daarbij enorm veel kabaal, waardoor het afroepen van de namen niet vlot meer kon verlopen. “En als het nu niet stil genoeg en ordentelijk kan krijgt niemand hier nog werk!”, riep Jeannine en alles werd terug kalm. De aanwezigheden konden verder in alle rust opgenomen worden en al snel zaten de ‘opgelijsten’ op de vrachtwagen…

…Eenmaal dit gedaan konden we ons over de anderen ontfermen. Jeannine had de nacht ervoor een kaartje afgeprint, dat dienst deed als betaalkaart voor het loon achteraf. Tijdens het uitdelen van deze kaarten brak er een ware massahysterie uit, alsof men plots een paar miljoen dollar aan het uitdelen was. Om het trekken en duwen te beperken werden de vrouwen ordentelijk op twee rijen achter de poort binnen het projectterrein geplaatst. zo zou het tellen veel vlotter en eenvoudiger gaan, zonder geduw en getrek om zo’n kaartje te bemachtigen. Het tellen was ook belangrijk om de vrachtwagens niet te overladen. Alle vrouwen hadden werk! Net daarvoor gaf één van de mannen, die nog steeds voor de poort stonden te wachten, de opmerking: “Zie die vrouwen daar nu eens staan, precies gevangen.”. Me zeer goed bewust van het verwijt, gaf ik deze man, al grappende, volgende repliek: “Neen meneer, die vrouwen daar geven juist het goede voorbeeld aan de mannen!”. Algemeen gelach en een kleine bom ontmanteld… vooral omdat ze ook in de rij mochten gaan staan en ook werk kregen. “Vandaag krijgt iedereen een beurt”, zei Jeannine, “al was het in onze eigen tuin!”

…Kort daarop vertrok de colonne. Ik ging met de fiets achterna en dacht bij het zien van die vier vrachtwagens:’In België zou elke vrachtwagen een plaat met convoi exceptionelle gedragen hebben.’. Op de weg naar Pewalt (de weg die we verder onder handen zouden nemen), pikten we de nodige ‘wòch ravèt’ (lavasteen) op. Tot vorig jaar lagen die stenen er maar, tussen de akkers en in de savanne. Sinds TSL ze gebruikt om de weg te bewerken, zie je iedereen rond het dorp hoopjes lavasteen voor hun huis verzamelen, in de hoop dat TSL ze zal opkopen voor de heraanleg. Letterlijk een hoopje hoop dus, en hoop doet leven, zo blijkt, want waar vroeger open vlakten waren, zie je nu hopen stenen als muggenbeten op een gave huid verschijnen. De vrachtwagens houden halt en de mensen achteraan springen uit de laadbakken. Vol enthousiasme beginnen ze een steen op te rapen om die daarna naar de vrachtwagen te verplaatsten. “Mensen, wacht eens even.” roep ik. “Zo zijn jullie nog voor je de tweede keer gaat opladen doodmoe. Zouden we niet beter een menselijke ketting maken?” “Ja maar,” begon een van de vrouwen, “sommige stenen zijn zeer zwaar en moeilijk om omhoog te hijsen en in de vrachtwagen te gooien.”. Deze terechte opmerking losten we op door aan de uiteinden van de menselijke ketting een man te plaatsten. Op deze manier zouden ze op een vlot tempo kunnen opladen, zonder gevaar voor vallende stenen of vermoeidheid. Eenmaal de vrachtwagens volgeladen, kon de ‘convoi exceptionelle’ haar weg verder zetten, met een jonge blanke krullenbol erachteraan fietsende…

…Eenmaal in Pewalt aangekomen, werden de stenen gelost. Daarna schoten de mannen met de voorhamers in actie, want sommige stenen zijn te groot en zouden alsnog voor een onberijdbare weg zorgen. Eens de stenen op de juiste grootte, zouden de vrachtwagens, auto’s en motortaxi’s die later wel vast in de grond rijden. Daarna terug op weg om een volgende lading stenen. Ook ik terug mijn fiets op, de vrachtwagens achterna. Eenmaal daar reed ook Jeannine ons voorbij en stapte uit. Aangenaam verrast van het doorzettingsvermogen en het harde werk dat de vrouwen tot dan toe verricht hadden, zei Jeannine:’ Als we de vrachtwagens een derde keer om stenen kunnen laten rijden, verdubbel ik het loon. Deze bonus deed de vrouwen spontaan tot zingen uitbarsten, zoals Haitianen dit doen als ze met velen op een akker werken…

…Nu het financiële luik toch even aangehaald werd, wil ik graag het belang van dit project verduidelijken:

1. Voor levensmiddelen e.d. moet Jeannine sowieso elke week via Wanament (Haïti) de grens over naar Dajabon (Dominicaanse Republiek). Op slechte weg en met slecht weer kan dit al snel 1,5 tot 2 uur kunnen duren en tijdens het echte regenseizoen gebeurt het vaak dat het dorp Akil helemaal geïsoleerd geraakt. Met deze nieuwe weg zou de reisweg van Akil naar de geasfalteerde weg richting Wanament op 40 minuten geklaard kunnen worden. Daar komt nog bij dat TSL vaak zieken, geblesseerden, enz. naar het ziekenhuis in Wanament, Fò Libète of Kap Ayisyen wegvoert. Door de drastische verkorting van de reisweg kan deze weg het verschil maken tussen leven of dood!

2. Dat de reisweg sneller is zorgt op zich ook weer voor een vlotter commercieel verkeer (openbaar vervoer en taxi’s naar de markten). Dit resulteert op zich weer in meer inkomsten, want er zouden nu op sommige marktdagen wel eens meerdere heen-en weer reizen gemaakt kunnen worden!

3. Omdat dit niet de eerste keer is dat er aan deze weg gewerkt werd, werden al heel wat salarissen uitbetaald. Met deze gelden konden reeds, al dan niet jarenlange, schulden binnen en buiten het dorp betaald worden. Zo konden kleine commercanten grotere winsten boeken met hun zaakje, afbetalende huiseigenaars konden nu opgelucht adem halen omdat het huis eindelijk afbetaald was, bouwende mensen konden hun bouwkosten hiermee wat bijbetalen, ouders die om financiële redenen twijfelden of ze hun kind wel naar school zouden sturen hadden nu iets meer mogelijkheden om hun kinderen daar naartoe te sturen, enz.

4. De rotsen, nodig voor de weg, werden zoals eerder al vermeld door mensen verzameld. Deze rotsen werden aangekocht voor een zeer mooi bedrag, een graag meegenomen bron van inkomsten…

…In dit project werd reeds meer dan 30.000,00 EUR. geïnvesteerd! Donorgeld uit België is omgezet in een duurzame weg… een brokje maatschappijopbouw… een economische up-grade voor het dorp… Ik ben er gewoon “weg” van!

Kelvin, Pewalt, 28 juli 2010

27 jul 2010

I will survive (foto's)

I will survive...

Op 21 juli vierde België haar nationale feestdag. Niet dat het er iets toe doet in Haïti, maar je hebt op zo’n dag toch nog steeds de herinnering van toen je klein was: het militaire defilé, de toespraak, de feestelijkheid die er mee gepaard gaat. Hier in Port-au-Prince is er allesbehalve reden om te feesten…

…Ik was zeer vroeg wakker die dag, om welgekende redenen (zie vorig blogbericht). Toen we op vertrekken stonden kwam een zenuwachtige en licht geïrriteerde Jeannine ons tegemoet. Al snel werd duidelijk waarom: “Er wordt morgen gestaakt. Het kan er hard aan toegaan. Ik wil geen risico’s nemen, we zullen vandaag enkel de belangrijkste zaken afwerken en bespreken. Mijn besluit staat vast, vanmiddag nog vertrekken we terug naar Akil”. Ik dacht bij mezelf:’ Ja jongens, we zijn de stad nog niet binnen of er zijn al problemen te bemerken. Dit kan alleen maar betekenen dat het in de stad zelf ondoenbaar moet zijn…

…Als eerste stond er een bezoek aan een tentenkamp op het programma. Daar zouden we een pakket afgeven aan een familie, een geschenk van de adoptiemoeder van één van de zusjes in België. Op weg naar het kamp kon ik mijn ogen haast niet geloven: overal in de stad tentenkampen en op verschillende plaatsten stonden mensen in rijen van tientallen meters lang op voedsel te wachten. We reden langs Sité Solèy, de beroemdste en beruchtste sloppenwijk van Haïti. “Vreemd toch,” dacht ik, “Dat juist hier grote voedselbedelingen gedaan worden en er hier grote tentenkampen staan. De aardbeving heeft hier nauwelijks schade aangericht.”…

…We kwamen op onze bestemming aan. We stonden voor een fabriekspoort. Eerst even overleggen met de bewakers, dan mochten we erin. We gingen de poort door en kwamen uit op groot, open plein. Daarachter zagen we, zeer ongestructureerd, het begin van het tentenkamp. Pontien, een medewerker van TSL in de hoofdstad, zou de familie die we zochten voor ons opzoeken. Hij gaf het teken dat we hem moesten volgen. Wat daarop volgde zal ik nooit vergeten…

…Vanop een afstand bekeken zag dit kamp er nog aanvaardbaar uit, eenmaal er middenin leek het of ik in een oorlogsgebied terecht gekomen was. We stapten een smalle, modderige ‘passage’ in, en liepen een man in een jurk voorbij. Waarschijnlijk het enige stuk kleding dat hij nog had? Aanvankelijk had hij nog niet gezien dat wij voorbij kwamen, hij was dan ook druk bezig om met kleine stukjes afvalhout iets in elkaar te zetten. Een vriendelijke ‘bonjou’ deed hem even opkijken. Een getekend gezicht keek op en groette ons terug met “Bonjou blan, Komen jullie ons HIER bezoeken?!.”. Het woord ‘blan’ deed uit de andere provisorische tentjes, één voor één meerdere hoofden verschijnen. De tenten in dit kamp zijn dit woord nauwelijks waardig. Het zijn eerder een paar houten palen met een ijzeren golfplaat erop met een plastieken zeil als bescherming tegen regen, wind & zon. Vloerbedekking is er nauwelijks. Stilletjes aan raakte de passage vol met mensen. Hierdoor moesten we goed opletten waar we liepen want overal lag er slijk. Pontien, die al even voorop liep, kwam op zijn passen terug en gaf het teken dat we terug moesten. “Doordat er meer mensen bijgekomen zijn, vind ik het huis van de familie niet terug. En daarbij, verderop ligt het vol slijk vermengd met uitwerpselen.”

‘Uitwerpselen, dat is wat ik hier al een tijdje ruik!’ dacht ik. We keerden ons om, en maakten aanstalten om terug te keren, wanneer een jonge man ons groette. Ik groette hem beleefd terug en gingen verder. Ondertussen was het goed druk geworden in de passage: een vrouw liep ons voorbij met een teiltje vol producten om op de markt te verkopen, mensen die in alle richtingenhun weg zochten, enz. Een kort gesprek deed ons halt houden. Ik keek even rond en zag de jonge man, die ik net nog groette, door een opening in de tent naast de zijne kijken. Kort daarop verdween zijn hand in diezelfde tent. Hij haalde één voor één stukjes baksteen uit de tent, om die mee te nemen naar de zijne.

Een groep jongen vrouwen sprak ons aan: ‘Of we niets voor hen te eten hadden’. We antwoorden hen: “Hebben jullie dan helemaal geen familie op het platteland waar jullie eten zouden kunnen krijgen door mee het land te bewerken?” “Jawel hoor,” was hun antwoord.” Verbaasd vroegen we waarom ze daar dan niet naartoe gingen i.p.v. in deze miserabele situatie te verblijven. Op het platteland is allicht voedsel, en door de extra hulp in de tuin, kan de opbrengst zelfs verhogen. Hun reactie sloeg ons met verbazing:”Daar komen we juist van terug!” Hierop verlieten we het kamp, om terug te verzamelen op het fabrieksplein. ‘Die mensen hebben dus hun zekerheid op een dagelijkse maaltijd opgezegd om hier elke dag op verschillende plaatsen om eten te bedelen?’, dacht ik verwonderd. Toch konden we niet vertrekken zonder het pakket af te geven. Na lang vragen en zoeken vonden we de familie uiteindelijk toch en konden we het pakket doorgeven. (Over het hoe en waarom van de familie Bazar, krijgen jullie in een volgend bericht meer info)…

… Tijdens onze zoektocht vroegen we aan een van de inwoners of hij de familie Bazar kende?’ Neen, daar kon hij niet op antwoorden, hij was hier zelf maar sinds gisteravond, uit een dorp in de provincie! Uit deze reactie en die van de vrouwen daarvoor, konden we afleiden dat er i.p.v. decentralisatie van de hoofdstad, terug centralisatie aan de gang was. Iedere Haitiaan ruikt het geld dat volgens hen in de hoofdstad aanwezig is. En natuurlijk wil iedereen, ook zij die niet getroffen zijn, wel een kruimel van die miljardenkoek die naar Haïti opgestuurd werd. Jammer dat er van die miljardenkoek nauwelijks een kruimel uitgedeeld is, en dat zes maanden na de beving. Vandaar dan ook de grote staking op 22 juli…

…We stapten terug in de auto. De stilte waarmee dit gebeurde stond in schril contrast met de broeierigheid van de stad. We reden verder de stad in en op de radio was heel zacht ‘I will survive’ te horen. Hierom moest ik in eerste instantie lachen, maar eenmaal we de ingestorte huizen en het ene tentenkamp na het andere passeerden, werd dit nummer wel degelijk bittere ernst…

… Om de voormiddag Port-au-Prince af te sluiten, trokken we naar hotel Orloffson. Om daar de opgedane emoties, bedenkingen en frustraties te uiten. Met Jeannine en Pontien besprak ik de huidige situatie in vergelijking met hoe zij ze kenden kort na de aardbeving. Daaruit bleek al snel dat de hoofdstad er nu erger aan toe is dan in januari zelf. De allereerste noodhulp werd dus geleverd in de vorm van dokters e.d. om mensen uit het puin te halen en wat te opereren, maar nu is er nauwelijks steun te bemerken. Wat anderzijds wel opviel was het feit dat bijna alle hotels voor één of meerdere maanden afgehuurd waren voor verschillende buitenlandse organisaties. Of die hulpverleners hun opdracht echt kunnen uitvoeren is maar de vraag natuurlijk. Blijkbaar zijn de Haitianen al zover dat ze munt slaan uit de situatie. Mensen die nog nooit van de hoofdstad gehoord hadden komen nu massaal daar naartoe om overal bij de voedselbedeling aan te schuiven. Dat wat ze over hebben verkopen ze dan op de markt. En zo zijn er nog tal van voorbeelden, te veel om op te sommen…

… Het was dan dat ik terug dacht aan dat nummer op de radio. Haitianen zijn vanuit hun situatie altijd al gedoemd geweest vindingrijk te zijn, en inderdaad, ze zullen wel ‘over-leven’, maar leven is dat niet! Vroeger noemde men Haïti ‘perle des antilles’, nu mag je gerust zeggen ‘perle du misère’.

24 jul 2010

Bezoek Haïti en haar...



Schrijnwerkers

23 jul 2010

Bezoek Haïti en haar...









...Tentenkampen

Met een bang hart…

Pòtoprens (Port-au-Prince). Om deze stad draait het nu in het buitenland wanneer men spreekt over Haïti. Al bij de aankomst twee weken geleden werd de door mij gestelde traditionele vraag: “Hoe gaat het met jou?” aangevuld met: “En heb je familie/vrienden verloren bij de beving?”. Nu is het dan zover, we rijden de hoofdstad tegemoet, om met onze eigen ogen de gevolgen van 12 januari 2010 te zien en te verwerken …

… We vertrokken in Akil rond zes uur in de ochtend. Ik kende de weg al min of meer en wist dat het een lange en zware toch zou worden. Tot in Kap Ayisyen (Cap Haïtien) ging het vlot maar bij het tankstation daar, merkte Venèl (onze chauffeur) dat één van de banden lucht afliet. Een kleine panne: snel de band laten dichten en terug op weg…

…Wanneer we Gonaïve naderen werd weer maar eens duidelijk hoe weinig de Haitiaanse overheid hier opgebouwd heeft na de cyclonenramp van 2008! Ik merkte bij mezelf, hoe dichter we deze provinciestad naderden, meer en meer een inwendig ergernis omwille van de huidige situatie daar. Hoe kon het ook anders, eind 2008 (kort na de cyclonen) en begin 2009 reed ik deze stad nog voorbij en wist dus wat voor schade hier geleden werd. Toegegeven, de modder was weggeruimd en naast een ingezakte brug werd een nieuwe gebouwd. Kanalen werden terug getrokken, rivierbeddingen hier en daar versterkt en zelfs binnen de stad waren de tenten verdwenen (misschien wel omdat deze nu in de hoofdstad dienst doen?). Buiten deze zaken merkte ik vooral het grote aantal projectborden op, die één na één langs de kant van de grote weg verschenen. Deze borden beloven de komst van de mooiste huizen, nieuwe kanalen, centraliserende bureaus, enz. Ik drukte deze vaststelling uit tegen Venèl, die dit ook op eenzelfde manier opmerkte: “Ja, ze denken waarschijnlijk dat die borden het werk voor hen gaan doen.”. Ik dacht bij mezelf: ‘Erg dat je zoiets over je eigen volk, je eigen landgenoten, moet zeggen. Niet moeilijk dat Haitianen elke mogelijkheid om naar het buitenland te trekken met handen, voeten en tanden tegelijk grijpen.’.

We verlieten Gonaïve en volgden nog steeds de route nationale #1, zeg maar de E17 van Haïti. Pas op mensen, stel u geen volledig geasfalteerde weg voor met aan elke zijde 3 baanvakken. Neen, een brede weg (één baanvak heen, één terug), deels geasfalteerd (vaak met gaten) en deels een stoffige weg (ook met de nodige putten en bulten). Gelukkig zijn ze deze weg volledig aan het heraanleggen. Zodat we hopelijk binnen een goed jaar volledig op asfalt naar Port-au-Prince kunnen. Wij bevonden ons op het niet-geasfalteerde stuk wanneer ik, in gedachte verzonken, lichtjes aan het indommelen was. Plots bracht een knal, geschok en een indringende geur ons tot stilstand…

…”Pan katsjou”, zeiden Venèl, Junel en ik in koor. Een klapband. Eerst Jeanine verwittigen, want die reed al een tijd een eindje voor ons. ‘Goed, de handen uit de mouwen’, dacht ik en samen met Junel legde ik de krik klaar. We stonden op een verlaten stuk weg, maar gelukkig nemen we elke keer een reserveband mee, een noodzakelijk voorwerp als je je hier verplaatst. De kapotte band werd achteraan de pick-up geplaatst en de nieuwe erop geplaatst. Even de handen wassen en terug de weg op. Een muziekje werd opgezet en we konden zonder verdere problemen onze weg verder zetten tot aan het restaurant waar we ons middageten zouden nuttigen. Twee derden van de reisweg lagen al achter ons. Ook al zat ik niet zelf achter het stuur, toch zette ik me uitgeput neer aan de tafel. Tijdens het eten voelde ik precies de grond bewegen. ‘Een beving?!’, flitste het heel even door m’n hoofd.’. Neen, mijn lichaam heeft weldegelijk een stabiele grond onder zicht, maar mijn hoofd zit nog op de met putten en bulten gevulde weg…

… 4u38, we zetten onze weg verder. Venèl wees naar de autoklok en merkte nuchter op dat dit het uur was wanneer de aarde beefde in januari. Kort daarop groeide het besef dat ik op het punt stond de stad binnen te rijden, waar ik vorige jaar met mensen gelachen, gepraat, gedanst, enz. heb. Een aantal van die mensen zal geen van deze activiteiten meer doen, nooit meer! Bij deze gedachte begon mijn hart in mijn keel te bonzen. We naderden de stad, maar waren nog steeds in een regio waar vorig jaar enkel berglandschappen te zien waren. Nu reden we hier al het ene na het andere tentenkamp voorbij. Op de radio speelde muziek waarin de zanger zong over hoe mooi Haïti wel is en hoe zacht het er wel niet is om er te leven. Kort daarop reden we de voorstad van Port-au-Prince binnen…

…We reden het hotelplein binnen, zochten de gereserveerde kamers op en aten nog iets kleins. Een slaapmutsje sloot voor velen de avond af. Ik ging naar mijn kamer, op de bovenste verdieping, en legde me op het bed. Ik keek recht op het plafond en in een fractie van een seconde flitste het door mijn hoofd:’Stel, ja stel nu eens dat deze nacht de hoofdstad nog eens opgeschud wordt, heb ik dan kans om hier levend uit te geraken?’ Deze gedachte kwam in me op, omdat ik al zoveel verhalen hoorde van mensen die er op die fatale dag bij waren. ‘Neen, mijn overlevingskansen zijn beperkt hier op kamer 126 op de tweede verdieping.’. Met een bang hart keek ik nog 5 minuten naar het dak, dat schuin naar beneden naar me toe liep…

Een bang hart voor deze nacht, maar ook voor wat ik nog zal zien de komende dagen.

Kelvin, Port-au-Prince, 20 juli 2010